De ophef rondom de verwijderde buste van Johan Maurits uit de foyer van het Mauritshuis kan je bijna niet zijn ontgaan [afb. 1]. Toen ook de J.P. Coenschool in Amsterdam besloot tot een naamswijziging waren de rapen gaar. Twitter schreeuwde moord en brand, er werd druk voor en tegen geopinieerd in de landelijke dagbladen en de talkshowtafels zaten vol. Vooral de term beeldenstorm werd veel in de mond genomen, onder andere door de Telegraaf, die kopte: ‘moderne beeldenstorm is morele ijdelheid van activisten.’ Ik heb me hogelijk verbaasd over de ophef en dan met name over de term beeldenstorm. Wat is er nu precies aan de hand?
Het Mauritshuis schrijft op de eigen website zich bewust te zijn van de maatschappelijke discussie rond ons nationale verleden. Het museum is zelf onlosmakelijk verbonden met die discussie. Johan Maurits liet het bouwen door Jacob van Campen toen hij in Brazilië werkzaam was voor de WIC als gouverneur van de Hollandse kolonie. Onder zijn bewind kwam de zogenaamde ‘driehoekshandel’ op gang. Hollandse schepen voeren naar West-Afrika met buskruit, wapens en drank. Eenmaal aangekomen werden de ruimen van de schepen gevuld met slaven die in Brazilië moesten werken op de koloniale plantages. Vanuit Brazilië voeren de schepen terug naar Holland met specerijen, koffie, tabak en katoen. Een businessplan dat letterlijk over lijken ging. Na zijn terugkeer uit Brazilië heeft Johan Maurits, voordat hij vertrok naar Duitsland, drie jaar in het Mauritshuis gewoond.
Zoals het een serieuze wetenschappelijke instelling betaamt heeft het Mauritshuis er niet voor gekozen om, in het licht van deze vaststelling, maar direct alles wat activisten (van tweeërlei zijde) onwelgevallig is te verwijderen of op een voetstuk te plaatsen. Het museum bereidt een onderzoeksproject voor, naar het bewind van Johan Maurits van Nassau-Siegen in Brazilië en zijn reputatie in die tijd. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek zal de presentatie worden heroverwogen. Voor nu is er voor gekozen om in zaal 13 van het museum (ga er eens kijken!) twee wanden in te richten met kunstwerken die betrekking hebben op Johan Maurits. Een van die objecten is bijvoorbeeld een achttiende-eeuws terracottabeeldje [afb. 2]. Een begeleidende tekst plaatst Johan Maurits in de context van de Hollandse kolonie in Brazilië en dus logischerwijs ook in die van het slavernijverleden. In de foyer van het museum stond verder een replica gemaakt in de jaren tachtig van de vorige eeuw, van een buste van Johan Maurits. Het origineel werd door Bartholomeus Eggers bij leven van de Braziliaan gemaakt. Voor deze replica was dus geen plek meer in het museum, en deze is september vorig jaar naar het depot verplaatst.
Goed een beeldenstorm dus. Want, niets doet het zo goed bij een boze achterban als een door het land razend tempeest. Het beeld dat leeft van dit zestiende-eeuws iconoclasme, is dat van een losgeslagen horde fanatiekelingen die al plunderend het land doorkruisten opzoek naar culturele rijkdommen die rücksichtsloos werden vernietigd. En dat is natuurlijk een dankbare vergelijking. Want zijn de aanstichters van deze discussie over erfgoed ook geen fanatiekelingen, die hun eigen luiheid proberen te verbloemen met excuses over slavernij?[1] Het is mij een raadsel hoe de weloverwogen en goed beargumenteerde beslissing van het Mauritshuis om een replica naar het depot te verplaatsen kan worden geïnterpreteerd volgens deze moderne interpretatie van een beeldenstorm. Zoals zo vaak lijkt de nuance in dit debat verloren gegaan.
Het verwijderen van onwelgevallig beeld is van alle tijden. In de derde eeuw werden door de Romeinse keizer Caracalla alle verwijzingen naar zijn opstandige broer Geta verwijderd (een zogenaamd damnatio memoriae, vervloeking van de nagedachtenis). Op het tondo met een familieportret van Septimus Severus en zijn twee ruziënde zoons, is Geta vakkundig weggepoetst [afb. 3]. In de achtste en de negende eeuw beschuldigden in Byzantium de iconoclasten de iconodulen van afgoderij. In het Chludov psalter is een iconoduul afgebeeld die met een spons (gelijk de spons met zure wijn die de gekruisigde Christus krijgt aangeboden vlak voor zijn dood) een afbeelding van Christus wegpoetst [afb. 4]. Let vooral even op de haardracht. Een kapsel alsof je je vingers in het stopcontact hebt gestoken werd in Byzantium niet echt gewaardeerd. De iconoduul wordt op deze afbeelding bespot. De zestiende-eeuwse revolte begon in 1566 met een hagenpreek van Sebastiaan Matte te Steenvoorde. Hij riep op om de beelden in het nabijgelegen Laurentiusklooster kapot te slaan. De olievlek breidde zich uit naar Antwerpen, Gent, Doornik en uiteindelijk ook naar Holland. De beeldenstorm was uiteraard nauw verbonden met de protestantse reformatie. De Calvinisten kregen in de zomer van 1566 steeds meer voet aan de grond en ontwikkelde zich tot een populaire religieuze beweging. Op veel plaatsen riepen deze Calvinisten op tot de vernietiging van beelden. Maar het is te eendimensionaal de beeldenstorm enkel te wijten aan religieus opportunisme. Ook de politieke, economische en sociale dimensies van de zestiende eeuw speelde in deze golf van vernietiging een rol. Het gaat te ver om deze nu uitgebreid te bespreken. Ik verwijs hiervoor graag naar het uitstekende themanummer van de BMGN. Over de vernietiging van beelden kan ik kort zijn. Ja, er werd veel kapot geslagen, maar van een ongecontroleerd volksoproer was lang niet overal sprake. In Middelburg betaalde de kerkraden bijvoorbeeld werklieden om de beelden op ordelijke wijze te verwijderen.
Is er momenteel sprake van een “Moderne beeldenstorm” die door ons land raast? Nee, in mijn optiek niet. Het belangrijkste verschil: er worden geen beelden vernietigd. Erfgoedinstellingen, scholen, gemeenten en andere publieke instellingen beraden zich over hoe met de zwarte en de grijze bladzijden van onze geschiedenis om te gaan. Dat lijkt me een tendens die alleen maar kan worden toegejuicht. Ik snap dat “herbezinning” een stuk minder lekker bekt als “beeldenstorm”, maar toch zou ik ervoor willen pleiten om het beestje bij de naam te noemen. Juist de objecten die ons resteren uit de afgelopen eeuwen zijn belangrijke bronnen voor het vertellen van deze geschiedenis, dat wordt door het Mauritshuis niet ontkend. Daarom is er niemand die pleit voor een damnatio memoriae van Johan Maurits. Juist door de objecten in hun context te plaatsen wordt er recht gedaan aan de geschiedenis en worden de positieve en de negatieve kanten hiervan belicht, een win-win situatie. Wat mij betreft is deze rel rond de plastic replica uit de jaren tachtig dan ook een storm in een roemer water.
[1] Zoals Piet Emmer op stuitende wijze suggereert in een artikel in de Telegraaf (“Frauderen met vroeger” 17-1-2018).
Afbeeldingen:
- Replica van de buste van Johan Maurits (1986).
- Terracotta beeld van Johan Maurits, Ignatius van Logteren (1727), terracotta. Mauritshuis Den Haag.
- Severus Tondo, tweede eeuw, tempera op paneel. Staatliche Museum, Berlijn.
- Miniatuur Chludov Psalter (fol. 67r), negende eeuw, Moskou, Hist. Mus. MS. D.129
Comments are closed.